De feiten
De rechtbank heeft in haar vonnis van 24 februari 2010 al feiten opgenomen. Voor zover daarna uit de stukken nog feiten te vermelden zijn, zal zij dit onder “het geschil en de beoordeling ” doen.
Het geschil en de beoordeling
In dit geschil gaat het om twee vragen. De eerste is of er nog een verdeling van de stamrechtverplichting moet plaatsvinden. De tweede is of [eiseres] nog pensioenaanspraken heeft en zo ja hoe groot die zijn.
De stamrechtverplichting heeft tot het te verdelen gemeenschappelijke vermogen behoord. [eiseres] heeft niet betwist dat de waarde van de aandelen van de vennootschap waarin de stamrechtverplichting was ondergebracht al in de verdeling van de boedel is betrokken. Voor zover zij bedoelt heeft verdeling van dit stamrecht te vorderen of dit te betrekken bij haar pensioenaanspraken, wordt die vordering dus afgewezen.
De pensioenrechten moeten worden verdeeld. Dit ligt besloten in de afspraak van partijen zoals die in de beslissing van het Hof van 18 februari 2009 is weergegeven onder 6a en 6b. Bovendien gaat het om een rechtstreekse aanspraak van [eiseres] op basis van de wet.
[eiseres] heeft in beginsel aanspraak op haar volledige pensioen. Indien de vennootschappen onvoldoende middelen hebben dit pensioen uit te keren, zoals onbetwist is gesteld, zal het pensioen naar evenredigheid van de aanspraken verdeeld moeten worden. Er is geen reden om bij een gebrek aan middelen, alleen [gedaagde 1] daarvan de nadelen te laten ondervinden. Als partijen nog getrouwd waren, zouden zij het samen ook met minder hebben moeten doen. Bijzondere omstandigheden waarom in dit geval anders geoordeeld zou moeten worden, zijn gesteld noch gebleken.
De door [eiseres] gewenste conversie is niet mogelijk omdat de benodigde medewerking van [gedaagde 1] ontbreekt.
Voor wat betreft de gegevens kan uitgegaan worden van de stukken die [gedaagde 1 c.s.] tot nu toe in het geding heeft gebracht.
[gedaagde 1] is per 1 oktober 1989 in dienst getreden van [gedaagde 3] en de arbeidsovereenkomst is per 1 januari 1992 beëindigd. Na die datum heeft geen verdere pensioenopbouw plaatsgevonden. Omdat het dienstverband is verbroken, is dat logisch. Bovendien blijkt het ondermeer uit de overgelegde brief van de brief van de Belastingdienst Haarlem van 13 juli 1999. Daarin staat: “Aangezien de dienstbetrekking in 1992 is beëindigd mag vanaf dat moment nog slechts worden opgerent over de per 1 april 1992 verdiende aanspraken enz….”.
In die vennootschap is een ouderdomspensioen opgebouwd van EUR.6.254,00 vanaf de pensionering van [gedaagde 1].
De in eigen beheer gehouden pensioenverplichting, afkomstig uit de waardeoverdracht betreffende de Vereniging voor Effectenhandelaren, is EUR. 187.970,00. Dit blijkt uit het door [gedaagde 1] overgelegde accountantsrapport 2008. De verplichting tot uitkering gaat in op 29 oktober 2008, de dag waarop [gedaagde 1] 65 jaar wordt.
De rechtbank kan in deze geen eindvonnis wijzen. De door [gedaagde 1] overgelegde berekeningen gaan niet steeds uit van de juiste ingangsdatum. Dit moet zijn de datum van inschrijving van het echtscheidingsvonnis, 23 januari 2007.
Verder gaat het bij deze verevening alleen om de pensioenuitkering, niet om een zogenaamde overbrugging tot aan het pensioen. De pensioenuitkeringen vangen aan in de maand dat [gedaagde 1] 65 jaar wordt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het uitgangspunt dat naar evenredigheid van de aanspraken verdeeld moet worden juist is.
[gedaagde 1 c.s.] heeft in de conclusie van dupliek aangeboden een bepaald bedrag te storten bij een externe verzekeraar met een machtiging om de aan [eiseres] gedurende haar leven te betalen bedragen rechtstreeks te voldoen. Dit aanbod lijkt later weer ingetrokken te zijn. [eiseres] heeft er recht op dat het bedrag van haar aanspraken bij een verzekeringsmaatschappij wordt gestort. Zij heeft immers geen controle op de vennootschappen van [eiseres]. Dat moet dus het uitgangspunt zijn als partijen spreken over de wijze van uitkeren.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen. Zij wijst erop dat de vordering zoals die door [eiseres] is ingesteld, voor de rechtbank niet geheel duidelijk is. Uit wat ter comparitie is besproken begrijpt de rechtbank dat het haar bedoeling is dat [gedaagde 1] een bepaald bedrag stort bij een verzekeringsmaatschappij. De rechtbank gaat ervan uit dat op basis van bovenstaande oordelen door [gedaagde 1] berekend kan worden welk bedrag gestort zou moeten worden. Als partijen het naar aanleiding van die berekening niet eens worden sluit de rechtbank niet uit dat zij een deskundige benoemt.